Hulp aan de onderduikers
Otto Frank, Annes vader, was eigenaar van de bedrijven Opekta en Pectacon. In 1941 moest hij beide bedrijven uit handen geven, vanwege de anti-Joodse maatregelen die door de Duitse bezetter werden ingevoerd. Hij droeg Opekta over aan medewerker Johannes Kleiman.
Pectacon moest in liquidatie, maar medewerker Victor Kugler en Jan Gies, echtgenoot van medewerker Miep Gies, wisten de middelen bijtijds in de firma Gies & Co. onder te brengen.
Door verdergaande anti-Joodse maatregelen besloot Otto Frank samen met zijn medewerker Hermann van Pels om het achterhuis van het bedrijfspand aan Prinsengracht 263 in te richten als onderduikplek voor henzelf en hun gezinnen. Om als Joden te kunnen overleven hadden ze hulp nodig van mensen die ze konden vertrouwen. Otto en Hermann brachten vijf van de niet-Joodse medewerkers op de hoogte van hun onderduikplannen: Johannes Kleiman, Victor Kugler, Bep Voskuijl, Johan Voskuijl (vader van Bep) en Miep Gies. Zij zijn samen met Jan Gies (echtgenoot van Miep Gies) bekend komen te staan als de zes helpers van de acht onderduikers van het Achterhuis: Otto, Edith, Margot en Anne Frank, Hermann, Auguste en Peter van Pels en Fritz Pfeffer.
De helpers speelden een cruciale rol in het zorgen voor voedsel en kleding, maar ook voor boeken, kranten en veel andere dagelijkse benodigdheden voor de acht onderduikers. Miep Gies zei hierover: 'Ik vond dat vanzelfsprekend. Ik kon die mensen helpen […] We deden onze menselijke plicht: mensen helpen die in nood zijn.' Naarmate de oorlog voortduurde werd het een steeds zwaardere taak. Veel levensmiddelen waren, om deze eerlijk te kunnen verdelen, alleen nog maar te verkrijgen met behulp van distributiebonnen. Onderduikers konden hier geen gebruik van maken, omdat zij uitgeschreven werden uit het bevolkingsregister en op een blokkadelijst kwamen. De familie Van Pels werd in december 1942 uitgeschreven.
Om onbekende redenen bleven de familie Frank en Fritz Pfeffer ingeschreven, waardoor zij nog wel voor bonkaarten in aanmerking kwamen. Met deze bonkaarten konden de helpers een deel van de levensmiddelen voor de onderduikers regelen, maar daarnaast waren ze nog steeds afhankelijk van de hulp van anderen. Zo stopte de groenteboer Van Hoeve de helpers zonder vragen te stellen vaak wat extra voedsel toe, was met de bakker Siemons een regeling getroffen voor brood en konden de helpers bij een met Hermann van Pels bevriende slager terecht voor vlees. Twee vertegenwoordigers van de firma Gies & Co. verkochten bovendien illegale distributiebonnen aan helpers Victor Kugler en Jan Gies.