None

Bonnenleverancier Anne Frank in oorlogsarchief

Grootste oorlogsarchief van Nederland vanaf 2 januari 2025 openbaar.

Bekend is dat Anne Frank en de zeven andere Joodse onderduikers in het Achterhuis werden bijgestaan door zes helpers. Minder bekend is dat er meer mensen waren die hulp aan de onderduikers boden, ook al deden zij dat vaak zonder dit zelf te weten. Een van hen, vertegenwoordiger Daatzelaar, werd na de oorlog onderzocht vanwege zijn lidmaatschap van de NSB, de Nederlandse fascistische partij die tijdens de oorlog collaboreerde met de bezetter. Zijn verhaal en dat van andere verdachten is te vinden in het grootste oorlogsarchief van Nederland, het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), dat vanaf 2 januari 2025 openbaar en digitaal doorzoekbaar is voor familie van slachtoffers en voor onderzoekers, vooralsnog alleen in de studiezaal van het Nationaal Archief in Den Haag.

Door Yöran Krüse

Hulp aan de onderduikers

Otto Frank, Annes vader, was eigenaar van de bedrijven Opekta en Pectacon. In 1941 moest hij beide bedrijven uit handen geven, vanwege de anti-Joodse maatregelen die door de Duitse bezetter werden ingevoerd. Hij droeg Opekta over aan medewerker Johannes Kleiman.
Pectacon moest in liquidatie, maar medewerker Victor Kugler en Jan Gies, echtgenoot van medewerker Miep Gies, wisten de middelen bijtijds in de firma Gies & Co. onder te brengen.

Door verdergaande anti-Joodse maatregelen besloot Otto Frank samen met zijn medewerker Hermann van Pels om het achterhuis van het bedrijfspand aan Prinsengracht 263 in te richten als onderduikplek voor henzelf en hun gezinnen. Om als Joden te kunnen overleven hadden ze hulp nodig van mensen die ze konden vertrouwen. Otto en Hermann brachten vijf van de niet-Joodse medewerkers op de hoogte van hun onderduikplannen: Johannes Kleiman, Victor Kugler, Bep Voskuijl, Johan Voskuijl (vader van Bep) en Miep Gies. Zij zijn samen met Jan Gies (echtgenoot van Miep Gies) bekend komen te staan als de zes helpers van de acht onderduikers van het Achterhuis: Otto, Edith, Margot en Anne Frank, Hermann, Auguste en Peter van Pels en Fritz Pfeffer.

De hoofdpersonen

De helpers speelden een cruciale rol in het zorgen voor voedsel en kleding, maar ook voor boeken, kranten en veel andere dagelijkse benodigdheden voor de acht onderduikers. Miep Gies zei hierover: 'Ik vond dat vanzelfsprekend. Ik kon die mensen helpen […] We deden onze menselijke plicht: mensen helpen die in nood zijn.' Naarmate de oorlog voortduurde werd het een steeds zwaardere taak. Veel levensmiddelen waren, om deze eerlijk te kunnen verdelen, alleen nog maar te verkrijgen met behulp van distributiebonnen. Onderduikers konden hier geen gebruik van maken, omdat zij uitgeschreven werden uit het bevolkingsregister en op een blokkadelijst kwamen. De familie Van Pels werd in december 1942 uitgeschreven.

Om onbekende redenen bleven de familie Frank en Fritz Pfeffer ingeschreven, waardoor zij nog wel voor bonkaarten in aanmerking kwamen. Met deze bonkaarten konden de helpers een deel van de levensmiddelen voor de onderduikers regelen, maar daarnaast waren ze nog steeds afhankelijk van de hulp van anderen. Zo stopte de groenteboer Van Hoeve de helpers zonder vragen te stellen vaak wat extra voedsel toe, was met de bakker Siemons een regeling getroffen voor brood en konden de helpers bij een met Hermann van Pels bevriende slager terecht voor vlees. Twee vertegenwoordigers van de firma Gies & Co. verkochten bovendien illegale distributiebonnen aan helpers Victor Kugler en Jan Gies.

Bonnenmannen

Hendrik Pieter Daatzelaar was een van de twee vertegenwoordigers die voor Gies & Co. door het land reisde om specerijen te verkopen aan slagers en vleesverwerkers. Hij vertegenwoordigde vanuit Haarlem het westelijk deel van Nederland. Samen met collega-vertegenwoordiger Martin Brouwer, die vanuit Zwolle Gies & Co. vertegenwoordigde in het oosten van Nederland, zette hij tijdens de Tweede Wereldoorlog een handeltje op in illegale distributiebonnen. Zij verhandelden deze bonnen met slagers en verkochten ook een deel aan de helpers van het Achterhuis. Hoewel zij niet wisten dat Otto Frank en Hermann van Pels en hun gezinnen ondergedoken zaten in het achterhuis van het bedrijfspand, hielpen zij hen op deze manier wel.

De ‘bonnenmannen’ liepen begin maart 1944 tegen de lamp, toen Brouwer op het station van Zwolle werd aangehouden met illegale distributiebonnen bij zich. Hij bekende samengewerkt te hebben met Daatzelaar, waarna ook hij werd opgepakt. Na de arrestatie van de twee schreef Anne Frank in haar dagboek dat ze zich zorgen om hen maakte en dat ze bang was dat er hierdoor een voedseltekort zou ontstaan in het Achterhuis. Op 22 maart 1944 werden beide mannen weer vrijgelaten. Dit nieuws bereikte de onderduikers snel en de volgende dag schreef Anne hier opgelucht over: “Hier rolt alles weer een beetje. Onze bonnenmannen zijn uit de gevangenis ontslagen, gelukkig!”

Oorlog voor de rechter

Het verhaal van Anne Frank wordt soms gelezen als een tegenstelling tussen goed en fout. De onderduikers en hun helpers staan voor het goede. Voor het foute staan de politieagenten die op 4 augustus 1944 de onderduikers arresteerden. Eenzelfde onderscheid tussen goed en fout werd lange tijd gebruikt om de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog te verklaren. 

Werd Anne Frank verraden?

De vraag wie ‘goed’ en wie ‘fout’ was hield de Nederlandse regering tijdens de oorlog al bezig. Vanuit ballingschap in Londen werkte zij aan een speciaal rechtssysteem dat verdachten van samenwerking met de Duitse bezetter (collaboratie) zou kunnen berechten buiten het gewone strafrecht. Deze bijzondere rechtspleging moest grip bieden op de complexiteit van de berechting en voorkomen dat mensen het recht in eigen hand zouden nemen.

Tijdens de bevrijding van Nederland werden bijna 200.000 verdachten van collaboratie opgepakt en opgesloten in kampen en gevangenissen, in afwachting van berechting. Uiteindelijk zijn ongeveer 425.000 Nederlanders door de bijzondere rechtspleging onderzocht. Deze enorme aantallen bracht enkele praktische problemen met zich mee. Iedereen berechten zou jaren duren, terwijl er juist behoefte was aan een snelle afhandeling. Uiteindelijk verschenen ongeveer 66.000 verdachten van verraad daadwerkelijk voor de rechter. Zo’n 90.000 personen kwamen niet voor de rechter, maar werden op een andere manier bestraft. De rest van de onderzoeken leidde niet tot vervolging. 

Vier kilometer aan dossiermappen

De dossiers van al deze zaken liggen opgeslagen in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging bij het Nationaal Archief in Den Haag. In totaal gaat het om bijna vier kilometer aan dossiermappen. Vanaf 2 januari 2025 is dit archief openbaar en digitaal doorzoekbaar voor familie van slachtoffers en voor onderzoekers, vooralsnog alleen in de studiezaal van het Nationaal Archief in Den Haag.

Sommige media spreken over de dossiers van ‘foute’ Nederlanders die nu openbaar worden, maar het CABR is niet simpelweg enkel een archief van ‘daders’. Er liggen veel dossiers van mensen die onterecht zijn aangeklaagd of tegen wie te weinig bewijs was om hen te vervolgen.

Bovendien geeft het archief geen compleet beeld van collaboratie tijdens de oorlog. Veel verdachten of getuigen werden niet gehoord omdat zij niet relevant werden gevonden door rechercheurs of advocaten, of omdat ze niet meer in leven waren.

Het CABR is eerder een verzameling dossiers van verdachten. Deze dossiers bestaan uit juridische documenten, zoals verhoren met verdachten en getuigen, maar ook uit allerlei verzameld bewijsmateriaal, foto’s, persoonlijke bezittingen en brieven van familieleden en vrienden, die probeerden een verdachte vrij te krijgen. De digitalisering van deze uiteenlopende verzameling aan documenten maakt het eenvoudiger om onderzoek te doen naar verdachten en daders, maar ook naar slachtoffers en getuigen.

Otto Frank en het CABR

Ook voor het vertellen van het verhaal van het Achterhuis is het CABR een belangrijke bron. In het archief zijn getuigenverklaringen van Otto Frank en enkele helpers te vinden, die zij na de oorlog hebben afgelegd. Zo bestond bij Otto Frank en de helpers de verdenking dat magazijnmedewerker Willem van Maaren de onderduikers had verraden. Zij spanden een zaak tegen hem aan, maar er werd geen bewijs gevonden en Van Maaren werd vrijgesproken.

Otto Frank is terug te vinden als getuige in de dossiers van de Nederlandse nazi’s Tonny Ahlers en Job Jansen. Toen Otto Frank na de bevrijding hoorde dat Ahlers in een strafgevangenis was opgesloten, schreef hij een brief om hem vrij te pleiten. Hij was ervan overtuigd dat Ahlers hem tijdens de oorlog het leven had gered. Ahlers had hem namelijk een belastende brief van Job Jansen aan de Sicherheids Dienst overhandigd, waarin deze melding maakte van negatieve uitspraken van Otto over het Duitse leger. Otto nam de brief in ontvangst en vernietigde deze. ​​​​​Toen Otto bewijzen te zien kreeg dat Ahlers vele anderen had verraden, bedacht hij zich.

Otto Frank was niet de enige die een brief schreef om een verdachte collaborateur vrij te pleiten. In het CABR bevinden zich veel van dit soort brieven, geschreven door familieleden, vrienden en werkgevers die misschien niet op de hoogte waren over hoe iemand zich had gedragen tijdens de bezetting, of die collaboratie probeerden te ontkennen.

De twee Nederlandse politieagenten, Gezinus Gringhuis en Willem Grootendorst, die betrokken waren bij de arrestatie van de acht onderduikers in het Achterhuis op 4 augustus 1944, hebben een uitgebreid dossier in het CABR. Maar hierin komt de arrestatie van de onderduikers niet aan de orde.

De zaak Daatzelaar

Een andere naam die je in het CABR tegenkomt is Hendrik Pieter Daatzelaar: een van de twee genoemde vertegenwoordigers van Gies & Co., die illegale distributiebonnen verkocht aan de helpers. Daatzelaar werd na de Tweede Wereldoorlog geïnterneerd en onderzocht op verdenking van landverraad. Hij was namelijk lid geweest van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), de Nederlandse fascistische partij die tijdens de oorlog collaboreerde met de bezetter. Dit lidmaatschap lijkt moeilijk te rijmen met de goede band tussen Hendrik Pieter Daatzelaar en Otto Frank.

Daatzelaar was geen NSB’er van het eerste uur. Hij sloot zich in juni 1940 aan bij de organisatie van Anton Mussert, omdat hij dacht dat de NSB een Duitse inlijving van Nederland zou kunnen helpen voorkomen. Maar het Duitse leger was enkele weken eerder Nederland al binnengevallen en werd daarbij juist toegejuicht door de NSB.

Mussert zag het Groot-Germaanse Rijk van Hitler als een voorbeeld en droomde hardop van een eigen Groot-Nederland: Nederlanders en Vlamingen verenigd in één staat. Hij hoopte dat de Duitse invasie kon helpen om dit te realiseren. In nazi-Duitsland werd de NSB niet heel serieus genomen. Liever hielden ze zelf de controle in handen.

Het is mogelijk dat Daatzelaar overtuigd was door deze nationalistische propagandataal van de NSB, zonder het met alle standpunten eens te zijn. Maar of het voorkomen van een Duitse inlijving zijn enige beweegreden was om lid te worden valt moeilijk te zeggen.

In het najaar van 1943 zegde Daatzelaar zijn lidmaatschap op en verklaarde na de oorlog: “Toen ik zag dat Mussert een knieval voor Hitler maakte en zich voor het Duitse karretje liet spannen, heb ik bedankt als lid van de NSB.” Hij stelde ook dat hij geweigerd had om een functie te bekleden of zich op een andere manier voor de partij in te zetten.

Het is onbekend of zijn werkgevers op de hoogte waren dat Daatzelaar lid was geworden van de NSB. Victor Kugler schreef na de oorlog een brief aan de Politieke Opsporingsdienst om
Daatzelaar vrij te pleiten en stelde later in een verklaring: “Ik weet niet of hij lid van de NSB is geweest en kan dat moeilijk geloven. Daatzelaar heeft zich altijd anti-Duits uitgelaten, en hij werd door het gehele personeel volkomen vertrouwd.”

Het NSB-lidmaatschap van Daatzelaar was na de oorlog geen reden voor Gies & Co. om de samenwerking te beëindigen. Kugler verklaarde Daatzelaar, na vrijspraak, weer in dienst te zullen nemen. Volgens Daatzelaar zelf kon hij door Otto Frank niet gemist worden. Tijdens een verhoor verklaarde hij uit naam van zijn werkgever over zichzelf: “Hopelijk duurt de toestand zeker niet zo lang meer, dus hopen wij, dat U ten spoedigste kunt terugkomen in het belang der zaak.”

Daatzelaar werd op 2 juli 1946 voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Wel kreeg hij vanwege zijn NSB-lidmaatschap een boete van 250 gulden en werd hem voor tien jaar het kiesrecht ontnomen. Zoals Kugler had voorgesteld kwam hij na zijn vrijlating weer als vertegenwoordiger in dienst bij Gies & Co. Totdat Daatzelaar in 1956 overleed, noteerde Otto Frank de verjaardag van zijn medewerker elk jaar in zijn agenda.

Noten
  1. Anne Frank Stichting, Getuigenarchief Gies, interview Jan en Miep Gies door Wouter van der Sluis en Janrense Boomsma, mei 1992.
  2. Kennisbank, Distributie: levensmiddelen op de bon
  3. Kennisbank, Henk van Hoeve
  4. Kennisbank, Jan Siemons
  5. Kennisbank, Hendrik Pieter Daatzelaar
  6. Kennisbank, Martin Brouwer
  7. Kennisbank, Bonnenleveranciers in Zwolle vrijgelaten
  8. Anne Frank, Dagboek B, 23 maart 1944, in: Verzameld werk, Amsterdam: Prometheus, 2013.
  9. Nationaal Archief, Den Haag (NL-HaNa), Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), inv. nr. 23892: Dossier Willem van Maaren.
  10. NL-HaNa, CABR, inv. nr. 23834: Dossier Job Jansen.
  11. NL-HaNa,, CABR, inv. nr. 107869: Otto Frank aan Bureau Nationale Veiligheid, 21 augustus 1945.
  12. NL-HaNa, CABR, inv. nr. 105746: Verklaring Hendrik Pieter Daatzelaar aan Politieke Opsporingsdienst in Haarlem, 27 maart 1946.
  13. NL-HaNa, CABR, inv. nr. 105746: Verklaring Victor Kugler aan Politieke Opsporingsdienst in Haarlem, 15 december 1945.
  14. NL-HaNa, CABR, inv. nr. 105746: Verklaring Hendrik Pieter Daatzelaar aan Politieke Opsporingsdienst in Haarlem, 27 maart 1946.

Literatuur

  • Belinfante, A.D., In plaats van bijltjesdag. De Geschiedenis van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog (Assen: Van Gorcum, 1978).
  • Faber, Sjoerd & Donker, Gretha, Bijzonder Gewoon. Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (1944-2000) en de ‘lichte gevallen’ (Den Haag: Sdu Uitgevers, 2001).
  • Grevers, Helen, Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België, 1944-1950 (Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2013).
  • Grevers, Helen, ‘‘Enkel en alleen in dit geval.’ Pleidooien voor de vrijlating van voormalig collaborateurs na de Tweede Wereldoorlog in Nederland,’ Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (2009) 124, 3, 368 – 389.
  • Heijden, Chris van der, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam: Uitgeverij Contact, 2001).
  • Klijn, Edwin & Slaa, Robin te, De NSB. Twee werelden botsen, 1936-1940 (Amsterdam: Boom Uitgevers, 2021).
  • Romijn, Peter, Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders, 1945-1955 (Houten: De Haan, 1989).
  • Zee, Sytze van der, Vogelvrij. De Jacht op de Joodse Onderduiker (Amsterdam: De Bezige Bij, 2010).

Online geraadpleegde bronnen

Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging
Oorlog voor de Rechter