None

Een vriendschap in donkere dagen

Jacqueline van Maarsen en Anne Frank leren elkaar kennen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een jaar gaan zij samen naar het Joods Lyceum in Amsterdam en delen in die tijd lief en leed met elkaar. In de zomer van 1942 komt er een abrupt einde aan de vriendschap als Anne Frank en haar familie moeten onderduiken.

door Jacqueline Sanders-van Maarsen

Na de oorlog vertelde Annes vader het verhaal van de onderduik en de kampen aan Jacqueline. 'Nu is dan toch eindelijk haar hartenwens in vervulling gegaan en uw moeite en lange wachten beloond’, schreef ik op 28 juni 1947 aan Otto Frank, nadat hij mij een exemplaar van de eerste druk van Het Achterhuis had toegestuurd. In de inleiding werd het dagboek van Anne Frank vergeleken met het beroemd dagboek van Marie Bashkirtseff, een kunstschilder die in 1884 op 25-leeftijd was gestorven  en op 14-jarige leeftijd was begonnen aan een dagboek dat uiteindelijk duizenden pagina’s zou tellen. 'Wie weet wordt Annes boek ook nog eens zo beroemd,' besloot ik mijn brief.

'Ik heet Anne,' zei ze, 'Anne Frank'

Hij was de vader van mijn schoolvriendin Anne en stuurde mij die eerste uitgave. Ik las het één keer en legde het weg om het enige jaren niet meer in te zien. Ik voelde mij te veel bij het boek betrokken en probeerde mij af te schermen voor de gevoelens die bij mij opkwamen bij het lezen ervan. 'Wie had dat ooit kunnen denken van onze Anne,' merkte haar vader op toen wij over Annes dagboek spraken. Maar ik was niet verbaasd geweest haar diepste gedachten te lezen. Wij waren twee gelijkgestemde zielen en over de meeste onderwerpen hadden wij dezelfde mening.

Wij leerden elkaar kennen op het Joods Lyceum, de school die in 1941 in opdracht van de Duitse bezetter opgericht was en waar Joodse leerlingen door de nazi's gedwongen naar toe moesten om ze te scheiden van de niet-Joodse kinderen. Na mijn eerste schooldag fietste ik naar huis en werd ingehaald door een klein sprietig meisje met een spits gezichtje en glanzend zwart haar. Ze riep mijn naam en vroeg of ik dezelfde kant op ging als zij. Ik vroeg hoe zij heette. 'Ik heet Anne', zei ze, 'Anne Frank'.

Beste vriendin

Ze nam mij meteen mee naar haar huis en stelde mij aan haar zuster en moeder voor als haar nieuwe schoolvriendin. Anne praatte honderduit, vertelde mij veel over haarzelf en wilde ook van mij alles weten. Zij besliste dat wij in het vervolg samen naar huis zouden fietsen, en een paar dagen later verklaarde zij dat ik haar beste vriendin was en zij de mijne. Ik stemde toe. Haar voortvarendheid en de manier waarop zij onze vriendschap had ingeleid bevielen mij wel. Vanaf die eerste dag waren wij onafscheidelijk. In haar dagboek schrijft Anne daarover: 'Jacqueline van Maarsen heb ik pas kennen geleerd op het Joodse Lyceum en zij is nu mijn beste vriendin.' (Dagboek A, 14 juni 1942)

Wij bespraken alles, lazen dezelfde boeken en maakten samen huiswerk. Als wij met andere kinderen monopoly speelden of gingen pingpongen, dan waren dat altijd klasgenoten of Joodse kinderen uit de buurt. De door de Duitsers tot stand gebrachte scheiding tussen Joden en niet-Joden was helaas succesvol verlopen. Het Joods Lyceum nam een belangrijke plaats in ons leven in. Wij genoten van de lessen en de heel bijzondere sfeer op deze school. Leraren en leerlingen waren verbonden door eenzelfde lot. Ook de leraren hadden de scholen waar zij voorheen les gaven, gedwongen moeten verlaten. Wij vormden een hechte groep.

Innige band

Aan de tijd die wij in elkaars gezelschap doorbrachten bewaar ik een levendige herinnering. Het is al weer lang geleden, maar door de bijzondere omstandigheden was het een intensief beleefde periode. Ook het voortdurend geconfronteerd worden met Annes dagboek draagt daartoe bij. Het was niet altijd gemakkelijk Annes beste vriendin te zijn. Wij hadden totaal verschillende karakters: zij extravert, ik introvert. Dat botste wel eens. Wij hadden een innige band en ik vond het prettig met haar samen te zijn, maar zij legde een claim op mij waar ik niet altijd raad mee wist. Steeds weer moest ik haar bewijzen dat wij 'beste vriendinnen' waren. Haar hartstochtelijke vriendschapsbetuigingen werden mij soms te veel. Dan sprak ik af met andere meisjes en was zij jaloers en verdrietig.

Jaren later las ik dat zij daaraan in haar dagboek ook uiting had gegeven. Toch heb ik haar voor de onderduik nog kunnen uitleggen waar mijn grenzen lagen. Zij legde zich erbij neer en het kwam ten goede aan onze vriendschap, die daar nog hechter door werd. De brieven die zij mij in haar schuilplaats schreef, getuigen daarvan. Van haar vader had zij geen toestemming gekregen mij deze brieven te sturen. Ze schreef ze een paar maanden later over in haar dagboek. Pas na de oorlog zou ik deze brieven lezen.

Een zaak van leven en dood

Weliswaar hadden wij elkaar beloofd een afscheidsbrief te schrijven als een van ons onverhoopt zou moeten vertrekken, maar wij konden ons daar eigenlijk geen voorstelling van maken. Anne kreeg in de zomer van 1942 zelfs nog bijles in wiskunde toen bleek dat haar cijfers niet voldoende waren om tot de tweede klas van het Joods Lyceum bevorderd te worden. Natuurlijk wisten haar ouders allang dat ze bij het begin van het nieuwe schooljaar ondergedoken zouden zijn. Maar voor ons kinderen moest alles zo gewoon mogelijk doorgang vinden. Zelfs tot de nieuwsgierige Anne drongen de onderduikplannen van haar ouders niet door. Vrienden en kennissen werden op een dwaalspoor gezet door het gerucht dat de familie naar Zwitserland was gevlucht.

Gedurende mijn eigen oorlogsjaren kwam er een opmerkelijk keerpunt waardoor ik voor deportatie gevrijwaard werd. Een paar maanden nadat Anne weg was, werden de geruchten steeds sterker dat door de Duitsers een genocide in gang gezet was. Mijn moeder zag in dat het een zaak van leven of dood voor haar kinderen zou worden, en zij nam maatregelen. Zij was niet als Jodin geboren maar was Joods geworden toen zij met mijn vader trouwde. De hele familie was lid van de Joodse Gemeente in Amsterdam. Door de Duitsers werden wij zodoende beschouwd als Joodse kinderen. Mijn moeder ging naar de Sicherheitsdienst. Zij wist deze organisatie, die zich bezighield met de deportatie van Joden, ervan te overtuigen ons van de lijst af te voeren door aan te tonen dat wij twee en niet vier Joodse grootouders hadden. Met veel moeite is haar dit ten slotte gelukt en zo heeft zij ook mijn vader het leven gered.

Wachten op een levensteken

De eerste helft van de oorlog had ik als Joods kind doorgebracht. De tweede helft van de oorlog was ik niet Joods meer. Ik kwam in een totaal andere wereld terecht. Op de niet-Joodse school waar ik nu naar toe ging, werd over dat wat in Amsterdam met de Joden gebeurde niet gesproken. Men keek de andere kant uit. Het liet de meeste mensen onverschillig. De broers en zusters van mijn vader waren niet ondergedoken. Zij waren bang voor de gevolgen als hun schuilplaats ontdekt zou worden. Na de oorlog bleken zij allen met hun kinderen omgekomen te zijn in de concentratiekampen.

Toen de oorlog voorbij was, wachtte ik op een levensteken van Anne en haar familie. Zij waren immers naar Zwitserland ontkomen. Dat bleek tenminste uit een briefje dat zij in hun woning aan het Merwedeplein hadden achtergelaten Een paar weken na de bevrijding stond Otto Frank bij ons op de stoep. Hij was alleen en zag er ontredderd uit. Ik begreep het niet. Tot hij ons zijn verhaal vertelde: ze waren ondergedoken geweest op de Prinsengracht, waren verraden en met het laatste transport naar Auschwitz vervoerd. Hij vertelde dat zijn vrouw gestorven was, maar hij was op zoek naar mensen die uit de kampen teruggekomen waren en hem iets over zijn dochters konden vertellen. Toen hij de zekerheid had dat ook zij omgekomen waren, zocht hij troost bij mij.

Twee brieven van Anne

Otto Frank kwam bijna dagelijks langs. Hij vertelde dan over Anne op de Prinsengracht en over haar dagboek dat zij daar geschreven had en dat hij nu aan het lezen was. Hij huilde veel. Het was moeilijk. Ik was zestien jaar en in mijn ogen was Otto Frank een oude man. Het enige wat ik kon doen was naar hem luisteren. 'Ik realiseerde mij dat u in die tijd niet veel aan mij gehad hebt', schreef ik hem jaren later eens. Soms bracht hij de dagboeken mee en liet mij zien wat Anne geschreven had.

Toen gaf hij mij ook kopieën van de twee brieven die Anne in september 1942 in haar dagboek had overgeschreven. (Dagboek A, 25 september 1942) De eerste brief was haar afscheidsbrief, die zij ondertekende met 'Je “beste” vriendin Anne'. Haar laatste zin van die brief, 'Ik hoop dat we tot we elkaar terugzien altijd "beste" vriendinnen blijven', is mij erg dierbaar en ontroerde mij toen ik die voor het eerst las (en wist dat ze al dood was). 'Ik denk zoveel aan jou', stond in haar tweede brief. De tweede was haar antwoord op een brief van mij die ik nooit geschreven had.

Een sterk gevoel van medelijden overviel mij. Anne had zich in de benauwde schuilplaats zo eenzaam en vaak onbegrepen gevoeld, dat zij een 'geheime correspondentie' met mij had verzonnen. 'Ik kan niet aan iedereen schrijven en daarom doe ik het ook alleen maar aan jou, had zij geschreven. Overigens vond ik het heel verstanding van haar vader dat hij deze correspondentie had tegengehouden. Wij waren te jong en het was veel te riskant.

Na de oorlog heb ik er heel lang niet over gesproken dat ik Annes 'beste vriendin' was geweest. Tot ik vond dat het moment gekomen was om iets over onze vriendschap op papier te zetten. Ik schreef een boek, Anne en Jopie (1990). Daarin beschreef ik onze vriendschap en de donkere jaren waarin deze tot bloei kwam. Op deze wijze hoopte ik het bestaande beeld van Anne aan te vullen en misvattingen te corrigeren.

Eigen stijl

Die eerste uitgave van het dagboek, die ik in 1947 van Annes vader kreeg, ligt mij na aan het hart. Het zijn voor het grootste deel de teksten zoals die Anne zelf met het oog op een publicatie heeft geschreven. Zij schrijft in 1944: 'Ikzelf ben m’n scherpste en beste beoordelaar hier. Ik weet zelf wat goed en niet goed geschreven is.' (Dagboek A, 5 april 1942) Daarom weet ik zeker dat zij zich van de nieuwste, zogenaamde 'definitieve editie' (voor het eerst verschenen in 1991) gedistantieerd zou hebben. Zij is hierin niet serieus genomen als schrijfster. Delen die zij had verwijderd zijn weer toegevoegd, waarbij opmerkingen die zij hier en daar tussen de regels heeft gezet, over het hoofd gezien zijn.

Het dagboek van Anne wordt nu een belangrijk literair werk genoemd. Maar ik moet toegeven dat het enige tijd duurde voordat ik mij bewust werd van de literaire kwaliteiten van Annes geschriften. Eerst zag ik vooral de imitatie van de Joop ter Heul-serie van populaire meisjesboeken van schrijfster Cissy van Marxveldt. Pas later zag ik hoe Anne daaruit een eigen stijl ontwikkelde. Maar het boek laat vooral een belangrijke boodschap na. Een boodschap gericht tegen discriminatie. Tegenwoordig zie ik het als mijn taak deze boodschap uit te dragen en aan de hand van haar dagboek aan te tonen waar het toe leiden kan als discriminatie en vooroordelen tot het uiterste doorgevoerd worden.

Dat is de reden waarom ik nu lezingen en interviews over Anne Frank en onze vriendschap geef. Ik denk dan vaak aan het kleine meisje dat de beroemde Anne Frank is geworden, aan de keren dat ik op straat staande word gehouden met de vraag: 'Waar is het Anne Frank Huis?' en aan mijn gevoelens als ik haar naam zie staan in kranten en op de televisie. Als ik staatshoofden en andere belangrijke mensen Anne in hun toespraken hoor citeren, illustreert dat voor mij de absurditeit van de situatie. Anne wilde graag beroemd worden. Zij is beroemd geworden en als ik over haar spreek overvalt mij iedere keer weer een gevoel van vervreemding bij het bespeuren van de fascinatie van mensen die alles willen weten over de vrolijke, levenslustige Anne, die door de nazi's vermoord is.

Hypothetische vraag

Na mijn voordracht stelde een meisje mij eens de hypothetische vraag: 'Wat zou u Anne willen vragen als u haar nu zou ontmoeten?' Na enig nadenken antwoordde ik: 'Ik zou haar willen vragen hoe zij het vindt dat juist haar dagboek de aandacht richt op de anderhalf miljoen Joodse kinderen die vermoord zijn door de nazi's. En hoe ze denkt over haar introverte vriendinnetje dat nu regelmatig in de schijnwerpers staat om over haar te spreken.'

Geschreven door Jacqueline Sanders-van Maarsen  (1929 - 2025) en oorspronkelijk verschenen in het Anne Frank Magazine van 2001. We plaatsen dit artikel als herinnering aan Jacqueline en haar grote inzet en betrokkenheid om het verhaal van haar vriendin Anne levend te houden en te strijden tegen antisemitisme en racisme. 

Boeken

In de uitgave van het dagboek van Anne Frank uit 1947 werd Jacqueline van Maarsen Jopie de Waal genoemd. Anne en Jopie verscheen in 1990. Sindsdien zijn er vier boeken van Jacqueline van Maarsen verschenen die uitgebreid ingaan op de vriendschap met Anne Frank en op haar eigen familiegeschiedenis:

  • 'Ik heet Anne, zei ze, Anne Frank'. Herinneringen, Amsterdam: Cossee, 2003
  • De erflaters. Herinneringen, Amsterdam: Cossee, 2004
  • 'Je beste vriendin Anne'. Herinneringen aan de oorlog en een bijzondere vriendschap, Amsterdam, Querio, 2011.
  • Anne Frank: het meisje en de mythe, Amsterdam: Cossee, 2020