Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) bevat dossiers van circa 425.000 Nederlanders die verdacht werden van samenwerking met de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een van de persoonsdossiers is het dossier van Daatzelaar, de bonnenleverancier van Anne Frank en de andere onderduikers in het Achterhuis. Zijn dossier belicht de ruimte tussen ‘goed’ en ‘fout’.
Hendrik Pieter Daatzelaar
Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog is Hendrik Pieter Daatzelaar vertegenwoordiger bij specerijenbedrijf Pectacon, een van de twee bedrijven van Otto Frank, Annes vader. Door de anti-Joodse maatregelen moet Otto Frank in 1941 zijn bedrijf uit handen geven, een jaar voordat hij door verdergaande anti-Joodse maatregelen met zijn gezin onderduikt in het achterhuis van zijn bedrijfspand. Vertrouwelingen en helpers Victor Kugler en Jan Gies hebben eerder al een vervangende onderneming opgezet die als niet-Joods geldt, Gies & Co, die erin slaagt de machines en goederen van Pectacon over te nemen. Daatzelaar reist door het land om specerijen aan slagers en vleesverwerkers te verkopen.
Bonnenmannen
Naast zijn werk als vertegenwoordiger bij Gies & Co. zet Daatzelaar samen met collega Martin Brouwer een handeltje in illegale distributiebonnen op. Beide mannen verkopen ook bonnen aan Kugler en Gies, die daarmee de onderduikers in het Achterhuis van voedsel kunnen voorzien.
De kans is klein dat Daatzelaar en Brouwer weten van de onderduikers in het Achterhuis. Andersom zijn de onderduikers wel op de hoogte van de vertegenwoordigers annex bonnenleveranciers. Op 14 maart 1944 schrijft Anne in haar dagboek dat de bonnenleveranciers opgepakt zijn en dat zij daarom geen bonnen hebben. Kort daarna, op 23 maart 1944, schrijft zij: “Hier rolt alles weer een beetje. Onze bonnenmannen zijn uit de gevangenis ontslagen, gelukkig.”
NSB
Na de oorlog wordt Daatzelaar geïnterneerd en onderzocht op verdenking van landverraad. Hij is lid geweest van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), de Nederlandse fascistische partij die tijdens de oorlog collaboreert met de bezetter. Daatzelaar sluit zich in juni 1940 aan bij de organisatie van Anton Mussert, omdat hij denkt dat de NSB een Duitse inlijving van Nederland zou kunnen voorkomen. In het najaar van 1943 zegt Daatzelaar zijn lidmaatschap op en verklaart later: “Toen ik zag dat Mussert een knieval voor Hitler maakte en zich voor het Duitse karretje liet spannen, heb ik bedankt als lid van de NSB.”
Buiten vervolging gesteld
Kugler schrijft na de oorlog, in september 1945, een brief aan de Politieke Opsporingsdienst om Daatzelaar vrij te pleiten. In een latere verklaring stelt Kugler: “Ik weet niet of hij lid van de NSB is geweest en kan dat moeilijk geloven. Daatzelaar heeft zich altijd anti-Duits uitgelaten, en hij werd door het gehele personeel volkomen vertrouwd.” Ook verklaart Kugler dat hij Daatzelaar na vrijspraak weer in dienst wil nemen. Daatzelaar wordt in juli 1946 voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Wel krijgt hij een boete van 250 gulden en wordt hem voor tien jaar het kiesrecht ontnomen. Zoals Kugler heeft voorgesteld komt hij na zijn vrijlating weer als vertegenwoordiger bij Gies & Co. in dienst.