Op 29 maart 1943 verschijnt een besluit van Hanns Albin Rauter in de krant: ‘Met ingang van 10 april 1943 is aan Joden het verblijf in de provincies Friesland, Drenthe, Groningen, Overijssel, Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Zeeland verboden. Joden die zich op het ogenblik in de genoemde provincies ophouden, moeten zich naar het kamp te Vught begeven.’
Rauter is de hoogste commandant van de Duitse SS en Duitse politie in Nederland.
Anne Frank schrijft hierover in haar dagboek: ‘Rauter, een of andere hoge mof heeft een rede gehouden. “Alle Joden moeten tot 1 juli de Germaanse landen verlaten hebben. Van 1 april tot 1 mei zal de Provincie Utrecht gezuiverd worden (als of 't kakkerlakken zijn), van 1 mei tot 1 juni de provincies Noord- en Zuid-Holland. Als een kudde arm, ziek en verwaarloosd vee worden die arme mensen naar de onzindelijke slachtplaatsen gevoerd. Maar laat ik hierover zwijgen, ik krijg alleen nachtmerries van m'n eigen gedachten!’
In Rauters toespraak voor Nederlandse SS-ers komt zijn enthousiaste antisemitisme duidelijk over: ‘Zo willen wij de Joden, die hier de bron van alle onrust en iedere terreuractie zijn, zo snel mogelijk uit het volkslichaam verdrijven. Het is geen kleinigheid 130.000 Joden, die over honderd jaar wellicht tot een miljoen zouden zijn aangegroeid, uit een gezond Germaans volkslichaam te hebben verwijderd. Wij willen deze maatregelen onverbiddelijk doorzetten, omdat wij daarmee het Germaanse volk een dienst bewijzen. Daarom kennen wij dan ook op dit punt geen zwakheid.’