In 1919 ondervraagt een parlementaire onderzoekscommissie de opperbevelhebber van het Duitse leger, generaal Paul von Hindenburg, over de oorzaken voor het Duitse verlies van de Eerste Wereldoorlog. Volgens hem heeft Duitsland verloren omdat de nieuwe Duitse regering hem niet had gesteund en vredesonderhandelingen was begonnen. Bovendien was het Duitse leger verzwakt door de revolutionaire sfeer in het leger en in het binnenland. Hij citeert een Engelse generaal, die zou hebben gezegd: 'Het Duitse leger is van achteren neergestoken'.
De Dolkstootlegende
18 november 1919 Berlijn
Hindenburg haalt hiermee de Dolkstootlegende aan. Dit is een complottheorie die zegt dat het Duitse leger niet werd verslagen op het slagveld, maar doordat sociaaldemocratische politici de wapenstilstand tekenden om zelf aan de macht te komen. In werkelijkheid heeft de legerleiding fouten gemaakt en kon het Duitse leger echt niet langer doorvechten. Maar generaals zoals Hindenburg en Erich Ludendorff verspreiden het verhaal zodat ze hun fouten tijdens de oorlog niet hoeven toe te geven.
Rechtsextreme, nationalistische en antisemitische groeperingen zien deze ‘dolkstoot’ als het gevolg van een internationale Joodse samenzwering.
Soortgelijke verzinsels doen al tijdens de oorlog de ronde over het gebrek aan vaderlandsliefde bij de Duitse Joden. Daarom heeft de Duitse regering in 1916 zelfs een ‘Jodentelling’ in het leger gehouden. Daaruit blijkt dat Joden verhoudingsgewijs net zo vaak aan het front vechten als niet-Joden. Maar de resultaten van dit onderzoek worden niet openbaar gemaakt.
Lasterlijke propaganda als de Dolkstootlegende draagt bij aan antisemitisme en haat tegen de sociaaldemocratische regering. In 1921 vermoorden leden van een Freikorps de politicus Matthias Erzberger, die in 1918 de wapenstilstand tekende. Meerdere Joodse en sociaaldemocratische politici worden slachtoffer van rechtsextreme moordaanslagen in de jaren die volgen.