In de zomer van 1941 verbouwen de Duitsers het bestaande krijgsgevangenenkamp voor Franse en Belgische soldaten in Bergen-Belsen. Er moet plaats komen voor gevangen genomen Sovjet-soldaten, omdat Duitsland op 22 juni de Sovjet-Unie aanvalt. In de buurt van het kamp worden nog twee andere krijgsgevangenkampen opgericht.
In de herfst zijn al meer dan 20.000 gevangenen binnengebracht. Ze worden aan hun lot overgelaten. Er zijn te weinig barakken en er is niet genoeg voedsel. Veel van hen moeten buiten slapen, in zelfgegraven kuilen. Binnen een jaar tijd sterven ruim 14.000 Sovjet-soldaten door de slechte omstandigheden.
Meer dan één op de twee gevangen genomen Sovjet-soldaten sterft in Duitse handen. In totaal komen 3.300.000 Sovjet-krijgsgevangenen om.
In de zomer van 1943 neemt de SS een deel van het kamp over. Het wordt een “Austauschlager”: een kamp voor gevangen Joden, die kunnen worden uitgewisseld met Duitsers die in het buitenland gevangen worden gehouden. Een klein deel van deze Joden komt inderdaad vrij.