Op 22 juni 1941 begint Duitsland met een grote aanval op de Sovjet-Unie, de communistische staat, die bestaat uit Rusland en een aantal buurlanden. Deze aanval heeft de codenaam ‘Operatie Barbarossa’ en is maandenlang voorbereid door Hitler en het leger. Drie miljoen Duitse soldaten steken de grens over. Hiermee eindigt het niet-aanvalsverdrag tussen de twee landen, dat ze voor de inval in Polen in 1939 sloten. Er zijn drie fronten. Eén gericht op de Baltische staten in het noorden, een tweede dat richting Moskou trekt en een derde dat de Oekraïne en het zuiden van Rusland aanvalt.
Operatie Barbarossa: Duitsland valt de Sovjet-Unie binnen
22 juni 1941 Sovjet-Unie
De Duitse inval verrast de Sovjet-leiding. Stalin, de dictator van het land, gelooft niet dat Duitsland al genoeg voorbereid is op een oorlog. Zelf is hij dat ook niet. Hierdoor kunnen de Duitse troepen zonder veel tegenstand oprukken. Hitler hoopt de oorlog snel te winnen, want de strategische positie en de graan- en olievoorraden van de Sovjet-Unie zijn onmisbaar als Duitsland Europa in zijn greep wil houden.
Tijdens de opmars sneuvelen de eerste negen maanden een miljoen Duitse soldaten. Duitsland voert een vernietigingsoorlog tegen de Sovjet-Unie. Het is het grootste communistische land ter wereld en de nazi’s zien communisten, naast de Joden, als hun grootste vijand. De nazi’s vinden de Russen en de volken in het Aziatische deel van de Sovjet-Unie ook minderwaardige mensen. Ze moeten plaatsmaken voor Duitse kolonisten. Daarom behandelt het Duitse leger de bevolking en de gevangen genomen soldaten onmenselijk. Miljoenen mensen sterven door honger, ziekte en executies.