In de zomer van 1944 raken de Duitsers steeds meer terrein kwijt aan het Sovjetleger. Het front schuift zo snel op naar het Westen dat de nazi’s bang zijn dat hun concentratie- en vernietigingskampen worden ontdekt. Daarom besluit Himmler, hoofd van de SS, om gevangenen in het Oosten van Europa naar Duitsland te halen. Dan worden de kampen leger, kunnen de gevangenen niets vertellen aan de vijand als ze worden bevrijd en zijn ze bovendien nog bruikbaar als dwangarbeider.
Eerst worden de gevangenen per trein naar het Westen gevoerd. Maar vanaf het najaar, als de Sovjets verder zijn opgerukt, moeten de gevangen grote afstanden lopend afleggen. De gevangenen noemen dit dodenmarsen. Onder zware winterse weersomstandigheden moeten ze honderden kilometers lopen zonder warme kleren en schoenen, voedsel of slaapplekken. Wie niet meer mee kan komen wordt doodgeschoten of doodgeslagen. De overlevingskans is heel klein.