De bevrijding van het zuiden van Nederland in de herfst van 1944 heeft nare gevolgen voor het bezette westen van Nederland.
De Nederlandse regering in Londen roept op tot een grote staking in het spoorwegvervoer, om op 17 september 1944 de Operatie Market Garden te ondersteunen. 30.000 medewerkers van de spoorwegen staken. De treinen rijden niet meer tot het einde van de oorlog. Maar als strafmaatregel blokkeert de Duitse bezetter zes weken lang de voedseltransporten naar de provincies Noord- en Zuid-Holland. Met eigen treinen zorgen de Duitsers wel voor hun eigen bevoorrading.
Toevoer van steenkool uit de provincie Limburg is onmogelijk geworden, omdat die achter de frontlijn tussen Duitsland en de geallieerden ligt.
In december 1944 vriezen bovendien de rivieren en het IJsselmeer dicht. Nu kan er ook niets meer over het water worden vervoerd.
Zo ontstaat er in het westen van Nederland een groot tekort aan brandstof en voedsel. Om hun huizen te verwarmen probeert de bevolking overal hout vandaan te halen. Ze kappen illegaal hout, verbranden oude meubels en stelen de houten blokjes tussen de tramrails vandaan. Uit de verlaten huizen van gedeporteerde Joden wordt al het hout weggehaald, waardoor de huizen soms instorten.
Het voedseltekort zorgt voor grote honger. Mensen voeden zich met alles wat eetbaar is: tulpenbollen en suikerbieten, maar ook honden en katten. Omdat er op het platteland nog wel voedsel is lopen of fietsen mensen tientallen kilometers om voedsel te kopen bij boeren. Sommige van deze boeren maken misbruik van de hongersnood en ruilen hun voedsel alleen voor juwelen en stapels geld. Anderen doen zoveel mogelijk hun best te helpen, maar het voedseltekort blijft bestaan. Er sterven ongeveer 20.000 mensen als gevolg van de hongerwinter.